“Een
meesterwerk … vol Andalusische betovering,” heeft de Spaanse
componist Manual de Falla, tijdgenoot van Debussy, over de Sérénade
interrompue gezegd. In de introductiematen klinken twee korte
zachte staccatonootjes: f-ges-f-ges-f-ges die afwisselend met de
linker en rechterhand gespeeld moeten worden en
'quasi guitarra' moeten klinken. De twee noten verbinden op
speelse manier de voorafgaande prelude (La Fille aux cheveux de
lin) – die in toonaard Ges staat – met La sérénade
interrompue, die in f staat. De speeltechniek van het afwisselen
van de handen doet denken aan het contratiempo, het tegen de
tel in klappen bij flamenco-muziek. Het ritme in de drie-achste maat
verwijst naar de Spaanse Jota (volksdans). Karakteristiek zijn
voorts de melancholie van de zigeunertoonladder F-Ges-A-B-C-Des-E en
de vrij gespeelde melismen (Librement) in maten 76-79.
De
Falla zet in een artikel ter nagedachtenis van Debussy (in La
Revue Musicale, 1920) uiteen hoe de Franse componist het Spaans
muzikale élan als geen ander aanvoelde. Debussy was slechts
één keer kort in Spanje geweest en kende het land voornamelijk van
boeken, schilderijen en muziek, waaronder een collectie Spaanse
volksmuziek van Felipe Pedrell (de leraar van Albeniz, Granados en
De Falla). 'Ik ben altijd een observator geweest, en in mijn werk
heb ik geprobeerd daar mijn voordeel mee te doen,' zei Debussy
volgens De Falla over zichzelf.
De
prelude heeft een voor zijn tijd moderne, collage-achtige opbouw,
waarbij de abrupte onderbrekingen op paradoxale wijze juist de
samenhang van de compositie lijken te bewerkstelligen. De muziek is
geestig, ironisch, serieus en sentimenteel tegelijk, als een clair-obscur
van grap en ernst.
Bronnen
|