De Engelse titel Minstrels
verwijst niet naar middeleeuwse minstrelen of troubadours, maar
naar minstrel bands die rond 1900 een soort variété met
muziek, dans en komische acts brachten. Debussy hoorde in 1905,
tijdens een vakantie, in de straten van Eastbourne (Zuid-Engeland)
zo’n minstrel band.
De prelude is als
het ware een 'slapstick-comedie', een groteske collage van
verschillende soorten 'acts' waarin diverse genres amusementsmuziek
worden weerspiegeld. Soms worden instrumenten uit de band
geïmiteerd, zoals de trompet in maat 16 en maat 26, en de side-drum
('quasi tambouro') in 58 en 81. Er zijn passages die door het
gebruik van syncopische accenten naar cake-walk of ragtime
verwijzen. Verder is er een sentimentele music-hall ballad en een
clownesk nummer ('moqueur' schrijft Debussy hier, dat is: spottend
of treiterend). Debussy's collagetechniek doet denken aan de manier
waarop films worden gemaakt. Het is bekend dat cinema hem
inspireerde om nieuwe vormen te vinden. Hij pleitte ervoor om de
montagetechniek van de film ook in muzikale zin te gebruiken.